“De Banden van Genegenheid, de Tao van het Lot”, gecomponeerd door artistiek directeur D.F. en gearrangeerd door Qin Yuan en Junyi Tan, is een symfonische bewerking van een dansproductie uit 2019, uitgevoerd door Shen Yun Performing Arts. Dit werk vertelt het verhaal van standvastige liefde en geloof in de kracht van het goddelijke. Toch presenteert Shen Yun niet slechts een romantisch narratief; het brengt het geloof in de Tao tot leven, evenals de botsing tussen twee vormen van “geloof” en, bovenal, de nobele waarden die persoonlijke genegenheid overstijgen en zich verheffen tot hogere idealen die het leven van ieder individu richting geven.
Het volgende is een gedetailleerde compositieanalyse, waarin de muzikale overgangen en hun verband met de zich ontvouwende verhaallijn worden onderzocht.
Het Taoïstische Beeld en de Innerlijke Wereld van de Kunstenaar
Aan het begin van het stuk schildert de harp een serene maar plechtige ruimte — haar arpeggio’s schetsen het beeld van een kunstenaar die in stilte verdiept is in het beitelen van een taoïstisch beeld. Het zuivere timbre van de harp brengt een gevoel van helderheid en trekt de luisteraar een innerlijke wereld binnen waarin toewijding alles betekent. We kunnen ons de kunstenaar voorstellen, alleen staand met de beitel in de hand, zijn geest kalm maar vervuld van stille vreugde, ondanks het eenzame en veeleisende karakter van zijn werk.
Na de introductie van de harp volgen fluit, klarinet en fagot elkaar op, waarbij ze een beheerste en gelijkmatige klankstructuur aan het stuk weven. Opmerkelijk is dat de fluit een sleutelrol speelt in het uitbeelden van het karakter van de kunstenaar. Hier wordt slechts één enkele fluit ingezet, wat zijn “eenzame” toestand benadrukt en tegelijk zijn toewijding aan het ambacht onderstreept. Hoewel hij alleen lijkt te zijn, onthult de heldere en ongeforceerde toon van de fluit een innerlijke vitaliteit. In elke zorgvuldige slag van zijn beitel legt hij zijn hele hart, waarbij hij zijn werk beschouwt als een daad van eerbied voor de Tao en, op een dieper niveau, als een uitdrukking van de levensidealen die hij nastreeft.
Op ((0:49)) klinkt het geluid van houtblokken, subtiel verweven in het muzikale weefsel en nabootsend het ritmisch tikken van de beitel die het beeld raakt. Dit korte, ritmische accent weerspiegelt de fysieke handeling van het beeldhouwen: het vraagt zowel precisie als een gelijkmatig, bedachtzaam tempo. Intussen blijft de fluit helder en licht, en vangt zij de onwankelbare geest van de kunstenaar. Er is geen spoor van vermoeidheid — alleen stille vervulling in het zich volledig toewijden aan een heilige opdracht.
Deze openingpassage is zowel verfijnd als doordrongen van een sfeer van stille transcendentie. In slechts enkele momenten brengt de muziek op levendige wijze de innerlijke wereld van de kunstenaar tot uitdrukking — een ziel toegewijd aan de Tao, stil maar vervuld van oprechtheid en onwankelbaar geloof.
Nieuwe Personages en een Noodlottige Ontmoeting
((1:07)) De trombones verheffen zich met een gedurfde en bevelende stem, en kondigen de komst aan van een nieuw personage in het verhaal. Vrijwel onmiddellijk slaat de pauk met weergalmende slagen, waarmee het orkest naar een krachtige intensiteit wordt getild — een klank die de echo’s van het slagveld met zich meedraagt. Het roept de aanwezigheid op van een gezaghebbende figuur, gevormd door talloze veldslagen, die nu het toneel betreedt — een scherp contrast met de serene en introspectieve wereld die we zojuist via de kunstenaar hebben aanschouwd.
((1:23)) De strijkers en de trombone vervlechten zich in een plechtige sfeer. De orkestrale kleuren zijn vorstelijk en onverzettelijk, en verbeelden de aura van vastberadenheid van een door jarenlange strijd gevormde generaal. Toch laat het orkest, zelfs binnen deze ‘ijzeren’ sfeer, een vluchtig moment van warmte toe: bij ((1:32)) keert de fluit — die de kunstenaar vertegenwoordigt — samen met de stemmen van de strijkers terug, en roept op subtiele wijze de zuiverheid van zijn innerlijke wereld in herinnering. Dit is het moment waarop twee totaal verschillende werelden — de ene geleid door onschuldige toewijding aan de Tao, de andere gedragen door wereldlijke macht — elkaar kortstondig raken, alsof het lot zelf hen bijeen heeft gebracht.
Bij ((1:40)) klinkt het geluid van de pipa zachtjes op, dat vrouwelijkheid en zachtheid belichaamt. Volgens de verhaallijn is zij de geliefde dochter van de generaal. De manier waarop de pipa haar intrede doet, roept het beeld op van een jongedame uit een voorname familie, doordrongen van traditionele schoonheid en innerlijke verfijning. De zachte klank van de pipa contrasteert met de stevige toon van de trombone, en suggereert haar ingetogen elegantie, terwijl zij zich subtiel door de gezagvolle aura van haar vader heen weeft.
Het orkest vervlecht deze elementen naadloos met elkaar en vormt zo een klankomgeving waarin een tedere, ontluikende liefde begint te wortelen — geboren uit oprechte bewondering voor nobele idealen en de harmonie tussen verwante zielen.
Wanneer de Harp de Rode Draad Vervlecht: een Voorbeschikte Verbondenheid Begint te Bloeien
((2:08)) De harp klinkt opnieuw op, fonkelend met een bovenaardse lichtheid, alsof het lot zelf een stem krijgt. Het muziekstuk maakt duidelijk dat hun aantrekking niet vluchtig is, maar voortkomt uit een diepe karmische verwantschap — of men het nu “lotsbestemming” noemt of een “voorbestemde hereniging”.
In de traditionele Chinese denkwijze is het begrip yuanfen (lotsverbondenheid) of karmische band niet eenvoudigweg het gevolg van een toevallige ontmoeting, maar eerder van de “oorzaken en condities” die vooraf zijn gezaaid. Hoewel die draad onzichtbaar blijft, is er toch een mysterieuze “verbinding” die twee schijnbaar verschillende mensen — en hun afzonderlijke werelden — op een bepaald moment in de tijd bijeenbrengt. In Shen Yuns verbeelding is de kunstenaar toegewijd aan de Tao, terwijl het edele meisje doordrongen is van deugd en een hart heeft dat bereid is te luisteren. Ze ontmoeten elkaar, en hun verbondenheid ontvlamt onmiddellijk.
Het orkest vertaalt dit hemelse moment in muziek: de fonkelende klanken van de harp zweven boven een zacht geaarde orkestrale textuur, terwijl de houtblazers — in het bijzonder de fluit en de hobo — moeiteloos glijden en zo een serene, vreugdevolle achtergrond vormen voor een lieflijke verbondenheid die tussen deze twee zielen begint te ontluiken.
Op dit moment spreekt de kunstenaar, vervuld van overtuiging, over zijn idealen, en het orkest antwoordt met een oprechte, stralende en gelijkmatige melodielijn — een muzikale weerspiegeling van zijn standvastige toewijding aan de Tao.
((2:29)) De hobo treedt binnen en vervlecht zich met de pipa — het instrument dat het meisje vertegenwoordigt — en laat horen hoe zij aandachtig luistert en de woorden van de kunstenaar met een open geest ontvangt. Door de interactie van hun melodieën — de zijne (op de fluit) en de hare (op pipa en hobo) — voelen we een zuivere genegenheid ontkiemen, vrij van wereldse bekommernissen.
Dan, bij ((3:13)), hullen de slotmaten van deze sectie ons in een sprookjesachtige mijmering. Beide personages — en ook het publiek — worden ondergedompeld in een harmonische, gelukzalige sfeer. In de spirituele context van de Oosterse traditie zou men kunnen zeggen dat het een “gelukkige lotsbestemming” is die tot bloei komt in een moment dat door hemel en aarde gezamenlijk is beschikt.
De Botsing van Twee Wereldbeelden
Vanaf ((3:24)) slaat de compositie een dramatische wending in: de liefde die begon te ontluiken, wordt nu geconfronteerd met een ingrijpende beproeving. Maar onder deze persoonlijke worsteling ligt een grotere vraag — of zij standvastig kunnen blijven in hun toewijding aan de Tao. Het orkest verduistert, de muziek wordt zwaar van spanning en verbod. De kopersectie barst los in bevelende, onverbiddelijke frasen — als de snijdende woorden van de generaal, die elk weerwoord onverbiddelijk afsnijden. Voor hem is het streven van de kunstenaar om de Tao te volgen niets meer dan een illusie, een waanbeeld dat geen overweging waard is. Op dit moment beeldt de muziek op meesterlijke wijze de innerlijke onrust uit van een man wiens werkelijkheid altijd verankerd is geweest in het tastbare — in wat de ogen kunnen zien en de handen kunnen grijpen — maar die nu tot het uiterste wordt gedreven door een waarheid die ver reikt voorbij de fysieke wereld.
Bij ((3:36)) blijft de fluit — de stem van de kunstenaar — voortbestaan met kalmte en helderheid. Haar zachte toon is een oprechte poging om zijn geloof uit te leggen op een beheerste en zachtaardige manier, in scherp contrast met de overweldigende kracht van de generaal. De kunstenaar probeert te verklaren, maar zijn stem wordt bijna overstemd door de meedogenloze klankstroom van het koper. De orkestratie onthult de steeds wijder wordende kloof tussen deze twee tegengestelde perspectieven: de fluit, ongekunsteld en oprecht, draagt het geloof van de kunstenaar met ongepolijste zuiverheid, terwijl de generaal wordt verzwolgen door een oceaan van overtuiging, vooroordeel en pure dominantie. Het orkest zwelt aan in meedogenloze golven, waarbij elke sectie gelaagd is tot in het fijnste detail, als een geest vol achterdocht en woede. Voor de generaal lijkt het geloof van de kunstenaar een gevaarlijke illusie — een die in staat is het gehele, diepgewortelde geloofssysteem waarin hij zolang heeft vastgehouden, omver te werpen. Door de eenzame fluit te plaatsen tegenover de gecombineerde kracht van koper en strijkers, benadrukt de componist het schrijnende onevenwicht tussen deze twee personages. Hoewel het slanke, kristalheldere timbre van de fluit zich weet te onderscheiden te midden van de kolkende woede van de generaal, wordt het onmiskenbaar overstemd door het pure volume van het volledige orkest dat achter hem brult.
Verder bij ((3:44)) laait de woede van de generaal nog verder op: strijkers en koperblazers zwellen aan in volume en weerspiegelen zijn toenemende opwinding terwijl hij probeert zijn lang gekoesterde overtuigingen te verdedigen. De orkestrale uitbeelding wordt nog intenser en onthult een geest die opgesloten zit onder laag na laag van onwrikbare opvattingen — twijfel, minachting en angst voor transcendente werkelijkheden — die samen een formidabele “verdedigingsmuur” binnenin hem vormen. Stijgende akkoorden en een dringend tempo geven uitdrukking aan deze oplopende spanning en creëren een drukkende, verstikkende sfeer. Het dichte, overlappende klankweefsel illustreert hoe woede geleidelijk het verstand van de generaal verduistert, parallel aan hoe zijn enge pragmatisme elke openheid voor hogere spirituele sferen belemmert. Op dit punt dwingt hij zijn dochter om de kunstenaar te verlaten en alle overtuigingen die verband houden met de Tao te verloochenen.
Het conflict bereikt zijn hoogtepunt bij ((4:20)), wanneer het orkest aanzwelt tot een dramatisch climax: de melodie is doordrenkt van tragedie terwijl de strijkers onverbiddelijk doorgaan met gelaagde, zich herhalende motieven. Woedend en verblind door razernij heft de generaal zijn zwaard tegen de kunstenaar. In een fractie van een seconde werpt zijn dochter zich in het pad van het zwaard om de kunstenaar te beschermen, slechts om door de hand van haar eigen vader geveld te worden. Vervolgens brengt het orkest een plotselinge “snede” teweeg — een scherp, stil moment dat het hoogtepunt van de tragedie markeert en de luisteraars in verbijstering achterlaat.
Samenvattend is deze passage sterk theatraal van aard. Het orkest weet op meesterlijke wijze de psychologische nuances van elk personage te vatten — in het bijzonder van degene die gevangen zit in een complexe gemoedstoestand, worstelend met waarheden die zijn bevattingsvermogen te boven gaan en gehinderd door diepgewortelde vooroordelen die zijn aanvaarding van de grootsheid en het buitengewone van het leven in de weg staan.
Een oprecht gebed en de manifestatie van het goddelijke
Bij ((4:31)) zakt de sfeer weg in rouw wanneer de erhu een klaaglijke melodie inzet die de trage ineenstorting van het jonge meisje verbeeldt na de dodelijke zwaardslag. Haar aangrijpende, hartverscheurende toon draagt geen woede of verwijt in zich; veeleer drukt zij verdriet uit over haar eigen lot, evenals de aanvaarding van het offer dat zij brengt voor haar geloof en haar liefde. Op dit moment overstijgt het gevoel van verdriet het louter fysieke lijden – het is spijt om een onvervulde liefde en een vermoeden van de Tao die vervaagt, net op het moment dat die zich begint te openbaren. De keuze om twee traditionele instrumenten naar voren te brengen weerspiegelt een subtiel contrast: terwijl de erhu “weent” om het plotse afscheid, roept de pipa de verheven schoonheid op van zelfopoffering voor hogere principes – het loslaten zonder te vervallen in wrok.
Hier wijkt het muzikale idioom af van het typische “tragische” motief. Terwijl de klaaglijke klanken van de erhu verdriet overbrengen, vermijdt het orkest als geheel om weg te zinken in een kille, verstikkende duisternis. In de harmonische textuur flikkeren subtiele vonken op — lichtflitsen van hoop die voortkomen uit de vurige gebeden van de kunstenaar tot de hemel. In plaats van zich volledig onder te dompelen in rouw, behoudt de muziek een fonkeling van hoop, als symbool van zijn onwankelbaar geloof. Hij gelooft dat er een poort van hoop bestaat — geen wanhopige gok of laatste worp met de dobbelstenen, maar een oprechte overtuiging in goddelijke bescherming, een diepe zekerheid dat wonderen werkelijk bestaan. Juist deze houding van “standvastig geloof” maakt het mogelijk dat het tragische tafereel een subtiele gloed behoudt, in plaats van volledig door duisternis te worden verzwolgen.
En bij ((5:29)) weerklinkt de gong met kracht, alsof hij de tragedie van het lot verbrijzelt. Op dat moment verdwijnen alle verdriet, twijfel en zelfs de grens tussen leven en dood, en maakt alles plaats voor een goddelijke tussenkomst die het meisje redt. De plotselinge wending in de toon van het orkest — van somber naar stralend — lijkt te bevestigen dat de vurige smeekbede van de kunstenaar en het moedige hart van het meisje de hemel hebben beroerd. Een wonder ontvouwt zich, en markeert een glorieuze wending die voordien slechts vaag werd gesuggereerd — als de eerste straal van de dageraad, subtiel in de muziek verweven.
En dan, in de slotsectie bij ((5:58)), verandert het eens zo eenzame motief van de fluit in een duet, en roept het het beeld op van een toegewijd paar dat zijn stemmen als één verheft. Dit metaforische beeld toont aan dat zij nu zij aan zij staan, schouder aan schouder, op het pad van de Tao. Zijn aangeboren spirituele kracht wordt nu met haar gedeeld, en de vervlochten lijnen van de twee fluiten verbeelden twee harten, vervuld van deugdzaam voornemen, die elk conflict overstijgen en samen opstijgen naar een sublieme oplossing.
Beschouwingen over het narratieve doel van het muziekstuk
Na het ervaren van “De Banden van Genegenheid, de Tao van het Lot” in zijn geheel, kan het publiek gemakkelijk een motief herkennen dat doet denken aan sprookjes uit de kindertijd: er is een goedhartige protagonist die geconfronteerd wordt met een overweldigend obstakel, en op het beslissende moment grijpt een “wonder” in om een ramp te voorkomen — waarna alles eindigt in een gelukzalige ontknoping. Dit roept vanzelf de vraag op: waarom bevatten zoveel oude vertellingen de tussenkomst van goden, feeën of andere bovennatuurlijke wezens die bereid zijn de deugdzamen bij te staan?
In de motieven van sprookjes dienen wonderen niet alleen om dramatische spanning op te lossen, maar ook om “oorzaak en gevolg” of “hemelse gerechtigheid” te illustreren. Naarmate we ouder worden, hebben we echter de neiging om meer vertrouwen te stellen in de “realiteit” dan in “wonderen”. De wetenschap boekt vooruitgang, de samenleving wordt steeds complexer, en we worden sceptisch tegenover alles wat zich niet gemakkelijk laat verklaren met logica. Bovendien is de morele omgeving om ons heen vaak te broos om zulk geloof te dragen — mensen wantrouwen elkaar, en er blijft weinig ruimte over voor onschuld of een “welwillendheid uit een zuiver hart”. Naarmate die kloof groter wordt, sluiten we onszelf af voor de mogelijkheid van wonderen, net zoals de generaal die enkel vertrouwt op het scherpe staal van zijn zwaard en het Tao-beeld verwerpt. Als gevolg daarvan lijkt het sprookjesmotief aan betekenis te verliezen, omdat wijzelf de zuiverheid of eenvoud die essentieel is voor geloof, hebben opgegeven.
Om die reden hanteert Shen Yun bewust een dergelijk narratief kader: een eenvoudige, onopgesmukte vertelling die — hoewel bescheiden van vorm — een diepgaande boodschap overbrengt: laat de druk van een harde realiteit niet de “deugd” en het “geloof” aantasten. Ook al maken we in het dagelijks leven misschien geen “wonderen” mee zoals die op het toneel of scherm worden getoond, als we onze morele integriteit behouden en ons hart zuiver houden, kunnen “goddelijke wonderen” — in welke vorm dan ook — verschijnen: althans voldoende om onze geesteshouding te veranderen, onze vastberadenheid te versterken en ons te helpen de tegenspoed te overstijgen. Uiteindelijk vormen kwaliteiten als mededogen, geloof in het goede en toewijding aan hogere principes het morele fundament van de mensheid, ongeacht hoe samenlevingen of tijdperken zich ook ontwikkelen.
In vroeger tijden geloofden mensen van nature dat de mensheid verbonden was met het Goddelijke, en dat “wonderen” allerminst zeldzaam waren voor wie ze verdiende. Als we vandaag de dag de aanwezigheid van wonderen niet meer ervaren, dan is dat misschien omdat we het “vermogen” zijn kwijtgeraakt om ze te waarderen, of omdat we de “bodem” niet langer cultiveren voor een deugdzaam hart—zoals in vroegere samenlevingen, waarin wonderen konden wortelen. Het is niet zo dat onze voorouders geen verstand hadden, noch dat de moderne wetenschap onweerlegbaar een zuiver materiële wereld aantoont; soms nemen wij eenvoudigweg afstand van de omgeving waarin het sprookjesmotief tot bloei kan komen. Juist daarom leidt “De Banden van Genegenheid, de Tao van het Lot” het publiek—door zijn eenvoud—op subtiele wijze naar een diepere vorm van geloof. Het weerklinkt als die verhalen “van lang geleden”, waarin goed en kwaad helder te onderscheiden zijn, en “bovennatuurlijke krachten” de rechtschapenen beschermen. Als volwassenen hoeven we niet terug te keren naar kinderlijke onschuld, maar we kunnen wel een hart “herontwaken” dat oprecht en ontvankelijk blijft. Laten we het bestaan van wonderen niet ontkennen, noch de mogelijkheid afwijzen dat zij ons nog steeds kunnen vinden. Dat is, uiteindelijk, Shen Yun’s zachte herinnering: een vurige wens dat de mensheid zich weer mag richten op alles wat edel en mooi is, en op de stille maar wonderbaarlijke kracht die altijd op ons wacht.
Hoe de symbolen van het verhaal het echte leven weerspiegelen
Bij het overdenken van dit werk kan men onmogelijk voorbijgaan aan de krachtige beeldtaal van het zwaard van de generaal en het taoïstische beeld dat door de kunstenaar zorgvuldig is uitgehouwen. Op het eerste gezicht lijkt het zwaard slechts een symbool van vaderlijke autoriteit, terwijl het beeld de belichaming is van het vrome geloof van de kunstenaar. Maar bij nadere beschouwing fungeren deze twee objecten als afzonderlijke “spirituele ankerpunten” — de kernwaarden waaraan elk personage zich vasthoudt. De generaal stelt zijn vertrouwen in een tastbaar, vlijmscherp lemmet dat voor hem staat voor macht, controle en betrouwbaarheid. Vanuit zijn perspectief lijkt het standvastige geloof van de kunstenaar in een transcendente werkelijkheid daarentegen raadselachtig en ongegrond.
Voor de generaal staat het vasthouden van het zwaard gelijk aan de menselijke neiging zich vast te klampen aan iets dat “zeker” lijkt — in de overtuiging dat militair overwicht hem in staat stelt elke situatie te beheersen. Deze wereldse denkwijze omarmt slechts wat zichtbaar en meetbaar is. Daarom verwerpt hij onmiddellijk elk begrip dat de grenzen van gewone waarneming overstijgt. Het voortdurende gevoel van “het zwaard in de hand houden” weerspiegelt de veiligheid die hij ontleent aan het wereldbeeld dat hij heeft geërfd — een systeem dat hem is onderwezen, waarin hij is opgegroeid en dat hem heeft gevormd. Ironisch genoeg is het echter juist dit zwaard dat de tragedie veroorzaakt, en het leven van zijn eigen dochter eist. Op dit cruciale moment blijkt het zwaard — ooit zijn betrouwbare steunpilaar — niet in staat haar terug te brengen of zijn fatale vergissing ongedaan te maken. Geconfronteerd met de grens tussen leven en dood, blijkt de hoogste vorm van geloof van de generaal machteloos.
Daarentegen verschijnt het taoïstische beeld in stilte, geboren uit de toewijding van de kunstenaar. Zijn beeldhouwwerk omvat meer dan enkel het bewerken van hout of steen; het is doordrenkt met zijn diepste gebeden en zijn toewijding aan de Tao. Zonder rang of gezag wijdt hij zijn hele wezen aan het nastreven van hogere waarheden — waarbij hij, parallel aan het beeldhouwen, ook zijn eigen geest “beitelt” richting innerlijke zuiverheid. Uiteindelijk leidt dat geloof tot een buitengewone uitkomst: zijn oprechte smeekbeden bereiken het goddelijke, waardoor het meisje nieuw leven wordt geschonken. In de artistieke taal van Shen Yun is dit het wonder — een getuigenis dat een transcendent geloof conventionele grenzen kan doorbreken.
Zo’n contrast dwingt ons tot reflectie over de mate waarin onze seculiere denkkaders ons bewustzijn kunnen beperken en ons blind maken voor waarheden — vooral wanneer we geconfronteerd worden met de moeilijkste vragen van het leven.
Vanuit dit perspectief overstijgt “De Banden van Genegenheid, de Tao van het Lot” een louter noodlottige romance; het werpt eerder op subtiele wijze de vraag op welke “geloofsovertuiging” wij kiezen om vast te houden. Elke toeschouwer kan vervolgens over zijn eigen leven nadenken en zich afvragen: Houd ik het zwaard vast, of leg ik mijn handen op het beeld?
Wanneer we ons richten op de verhalende keuze om de vader als een generaal af te beelden—en niet als een ander archetype—zien we hoe Shen Yun op doeltreffende wijze het conflict tussen “wereldlijke macht” en “transcendent geloof” versterkt. Een generaal belichaamt een zekere “actieve kracht” binnen de sterfelijke orde, een steunpilaar van het regime, en een figuur met “legitiem” gezag in de seculiere samenleving. Daarom zal hij elk geloof dat de gangbare logica overstijgt, als een bedreiging beschouwen die moet worden uitgeroeid.
Shen Yuns keuze voor een militaire figuur gaat verder dan het creëren van dramatiek of praal. Ze benadrukt het “zelfverdedigingsmechanisme” binnen het alledaagse denken: telkens wanneer iets het gangbare begrip overstijgt, ontstaat er wantrouwen, gevolgd door pogingen om het te onderdrukken. Maar zodra het geloof van de kunstenaar deze schijnbaar ondoordringbare “pantsering” doorbreekt, wordt de ware beperking van menselijke controle zichtbaar tegenover goddelijke macht. Uiteindelijk kan tijdelijk gezag niet opwegen tegen wat voorbeschikt is; met andere woorden: geen enkele kracht kan een “wonder” onderdrukken zodra het door het goddelijke is gewild.
Terugblikkend vertegenwoordigt elk van de drie personages een eigen archetype. De kunstenaar fungeert als een “katalysator”, die diepgaande spirituele overtuiging tot leven wekt; de generaal belichaamt het vertrouwen in een logische, wereldse denkwijze; en het meisje staat voor een meelevend hart, open voor waarheden die het alledaagse begrip overstijgen.
Het is haar diepgewortelde deugd die het meisje in staat stelt de Tao moeiteloos te omarmen, de schoonheid van een transcendente weg te doorgronden en zich volledig toe te vertrouwen aan het goede — ver voorbij het engere perspectief van haar vader. In haar herkennen we een vrije, warmhartige ziel die standvastig is in haar geloof en moedig genoeg om het te verdedigen wanneer dat nodig is.
Door deze drie personages met elk een eigen wereldbeeld samen te brengen, schept het narratief een conflict dat weerklank vindt in het echte leven. Het meisje valt op als iemand met moed, die — wanneer zij de Tao ontmoet — de stap durft te zetten op een pad naar werkelijk verheven idealen, gedragen door een zuiver geweten en de kracht van een deugdzame wil.
Voor degenen die houden van en de muzikale wereld van Shen Yun willen ervaren, zijn hun werken, inclusief het sublieme werk hierboven, online te genieten bij Shen Yun Creations (Shen Yun Zuo Pin).